Persbericht Rijksuniversiteit Groningen / nummer 150 / 29 oktober 2012 'Topsectoren moeten anders georganiseerd worden' Het Nederlandse topsectorenbeleid moet de sectoren waarin Nederland wereldwijd uitblinkt nog sterker maken. Om dat te bereiken, stimuleert de overheid bedrijfsleven, universiteiten en onderzoekscentra om samen te werken. Dries Faems, hoogleraar Innovatie en Organisatie aan de Rijksuniversiteit Groningen, heeft zijn bedenkingen. In de meeste topsectoren ontbreekt een duidelijk organisatiemodel om tot echte innovatieve doorbraken te komen. En de teams die de sectoren moeten aansturen, zijn "stuitend eenzijdig" samengesteld, stelt Faems in zijn inaugurele rede op dinsdag 30 oktober. 'Als er over innovatie wordt gesproken, dan is dat veelal in algemene termen. We staan er niet genoeg bij stil dat er verschillende vormen van innovatie bestaan en dat die op verschillende manieren gestimuleerd moeten worden. In mijn oratie wijs ik op een belangrijk onderscheid tussen enerzijds innovatie gericht op het beter benutten van bestaande vindingen, ook wel exploitieve innovatie, en anderzijds het verkennen van volledig nieuwe terreinen, oftewel: exploratieve innovatie.' Onvoldoende exploratie? 'Het Nederlandse topsectorenbeleid is bedoeld om sectoren waarin Nederland wereldwijd uitblinkt nog sterker te maken. Vanuit de wetenschap en het bedrijfsleven is dat beleid sterk bekritiseerd. Het is te veel gericht op exploitieve innovatie en biedt te weinig ruimte aan exploratieve innovatie, zo luidt de kritiek. Maar als je de afspraken die met de topsectoren zijn gemaakt beter bestudeert, dan zie je dat er wel degelijk geld en middelen zijn gereserveerd voor meer exploratieve vormen van innovatie. Het is alleen de vraag of de organisatie van de topsectoren het toelaat dat die middelen effectief en efficiënt worden ingezet.' Structureel onderscheid 'Wie exploratieve innovatie wil stimuleren, moet zorgen dat het structureel wordt onderscheiden van exploitieve innovatie. Je moet zorgen dat een afzonderlijke organisatiestructuur wordt opgezet, die mensen de gelegenheid geeft zich volledig te richten op exploratieve activiteiten, zoals fundamenteel onderzoek en experimenteren met nieuwe technologische inzichten. Zo'n scheiding wordt binnen de meeste topsectoren niet gemaakt. Een mooie uitzondering is de topsector chemie, waar een aparte "kraamkamer technologische innovatie" is gecreëerd, speciaal om nieuwe innovatiethema's in een beschutte omgeving te laten rijpen. Zulke kraamkamers moeten hoognodig ook in de andere topsectoren komen.' Bureaucratische overlast 'Het uitgangspunt van het topsectorenbeleid is de samenwerking tussen bedrijven, universiteiten en onderzoeksinstellingen te stimuleren. Op zichzelf is dat een prima idee. Als je verschillende partijen bij elkaar brengt, kunnen zij elkaar immers op nieuwe ideeën brengen, kunnen ze kosten en risico's delen en ontstaat er een gemeenschappelijk draagvlak. Maar zulke georganiseerde samenwerking heeft ook nadelen. In de praktijk zie je dat er zóveel netwerkbijeenkomsten worden georganiseerd, dat managers er een dagtaak aan hebben ze allemaal af te lopen. Een enorme bureaucratische overlast dus, die tot veel tijdverlies lijdt. Tijd die alle betrokken managers en onderzoekers ook in werkelijk innovatieve activiteiten kunnen steken.' Samenwerking geen vereiste 'Voor exploratieve innovatie is samenwerking bovendien geen absolute vereiste. Sommige bedrijven of instellingen zijn ook op zichzelf prima in staat om nieuwe technologieën en producten te ontwikkelen. Verstandig topsectorenbeleid stimuleert dus tot samenwerking, maar stelt het vooral niet verplicht. Anders krijg je Europese subsidietoestanden waarbij bedrijven samenwerken om toegang te krijgen tot een grote zak geld, zonder dat er een gemeenschappelijk belang of doel is.' Meer diversiteit nodig 'Een andere belangrijke voorwaarde voor innovatie is diversiteit. Voor elke topsector is een zogenaamd 'topteam' samengesteld, met vertegenwoordigers uit bedrijfsleven, overheid en universiteiten. Het is stuitend om te zien hoe eenzijdig die teams zijn: bijna alleen maar blanke mannen van middelbare of hoge leeftijd. Het 'old boys network' heeft zijn diensten weer eens bewezen. En dat terwijl we allemaal weten en het wetenschappelijk is aangetoond, dat er diversiteit nodig is om tot innovatie te komen. Hoog tijd dus, dat er ook vrouwen, allochtonen en jongeren aan het woord komen op het niveau waar de belangrijke beslissingen worden genomen.' Curriculum Vitae Dries Faems (België, 1977) is sinds april 2011 als hoogleraar Innovatie & Organisatie verbonden aan de Faculteit Economie en Bedrijfskunde van de Rijksuniversiteit Groningen. Ook is hij research fellow aan de Katholieke Universiteit Leuven, waar hij in 2006 promoveerde op het proefschrift 'Collaboration for innovation: Processes of governance and learning'. Vanaf 2007 was hij verbonden aan de Universiteit Twente als universitair docent en sinds 2009 als universitair hoofddocent Product- en procesinnovatie. Hij ontving een Veni-subsidie van NWO en verschillende beurzen van het Vlaamse FWO (Fonds Wetenschappelijk Onderzoek). Noot voor de pers Contact: prof.dr. Dries Faems: 06-18998196, email: D.L.M.Faems@xxxxxx ________________________________________ Redactie Afdeling Communicatie / Postbus 72, 9700 AB Groningen / 050-363 44 44 / communicatie@xxxxxx / www.rug.nl Afmelden Persberichten E-mail: communicatie@xxxxxx Rijksuniversiteit Groningen De Rijksuniversiteit Groningen is een mondiaal georiënteerde research universiteit, geworteld in Groningen, City of Talent. Bevindt zich op invloedrijke ranglijsten rond de top-100. Is geliefd bij studenten (27.000) en medewerkers (5500) uit binnen- en buitenland. Zij worden uitgedaagd het beste uit zichzelf te halen; talent krijgt de ruimte, kwaliteit staat centraal. De universiteit werkt actief samen met maatschappelijke partners en profileert zich op de thema's Healthy Ageing, Energy en Sustainable Society.